welzijn & zorg

Iedereen happy

Gezondheidseconoom Lieven Annemans onderzoekt ons geluk
29.05.2017
Foto's
Jan Locus

Hoe kunnen we gezond en gelukkig zijn en blijven? Die vraag wordt de komende jaren intens onderzocht door gezondheidseconoom Lieven Annemans (UGent). Op die zoektocht naar de bronnen van het geluk zal hij alle grote thema’s kruisen die de welzijns- en gezondheidszorg vandaag bezighouden.

Iedereen wil gelukkig zijn. Maakt dat van ons, mensen, unieke dieren? Sinds de vroegste tijden hebben we geprobeerd geluk te bereiken. Afhankelijk van de beschaving waarin we leefden, nam het geluk heel andere vormen en kleuren aan. De Inca's waren pas blij als hun steden kraaknet waren, zodat ze de woede van hun goden niet opriepen. Wij zijn blij als we kunnen genieten van het leven. De culturele verschillen in geluk zijn enorm, ook vandaag nog en zeker als je onszelf, Westerse individualisten, als ijkpunt neemt. Het debat over ons geluk is eindeloos en alomtegenwoordig. Bij momenten verloopt het woest, omdat we ons geluk ook laten bepalen door materiële besognes. En daarover verschillen we graag van mening: meer delen met anderen of meer bewaren voor onszelf? Ook het denken over geluk is zo oud als de mens zelf. Sinds Aristoteles gaat de westerse geluksethiek ervan uit dat je geluk moet maximaliseren. Hoe kunnen we dat maximale geluk voor zoveel mogelijk mensen vandaag bereiken?

Lieven Annemans zal de komende jaren in kaart proberen te brengen wat ons vandaag echt gelukkig maakt. De aankondiging van Annemans' geluksonderzoek leverde heel wat aandacht op. De UGent heeft samen met levensverzekeraar Delta Lloyd Life een leerstoel rond gezond en gelukkig leven opgericht. Het project, dat twee jaar zal duren, zal uiteindelijk leiden tot maatschappelijke aanbevelingen voor scholen, werkgevers, overheden en de burger zelf. Het meten van geluk spreekt uiteraard tot de verbeelding. Het is alsof je de steen der wijzen zou ontdekken. Maar voor wie het werk van Lieven Annemans kent, is het geluksonderzoek geen verrassing. Annemans is nu eenmaal een gezondheidseconoom en hij omschrijft zichzelf als een realistische idealist. Hij probeert uit te zoeken hoe we zo goed mogelijk onze publieke gezondheidszorg kunnen organiseren. Het verbeteren van de prestaties van de gezondheidszorg kan op zich al een belangrijke bron van geluk zijn, omdat gezonde mensen zich gemiddeld gelukkiger voelen. Straks zal Annemans dus ook haarfijn kunnen zeggen hoe we vandaag ons geluk definiëren. Als hij die inzichten kan combineren met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, dan ontstaat er een blauwdruk voor de organisatie van het geluk in onze samenleving.

Lieven Annemans licht al een tipje van de sluier op in Je geld of je leven in de gezondheidszorg, een strijdbaar boek waarin hij aantoont hoe we vaak te ondoeltreffend onze genereuze welvaartstaat organiseren. “We zitten vandaag opgescheept met een gezondheidszorg met vijf snelheden, terwijl het er maar één zou mogen zijn.” Gezondheidsongelijkheid is een van zijn stokpaardjes. En de methode waarmee we volgens hem het systeem kunnen verbeteren, is ook duidelijk: “De echte oplossing zit niet in de gezondheidszorg zelf, maar in de manier waarop we onze maatschappij organiseren en de onaanvaardbare verschillen in de inkomens van mensen beheersen.”

Uit het feit dat u een onderzoek naar geluk voert, leid ik af dat we er misschien nog niet al te veel over weten.

Lieven Annemans: “Ik ben mijn carrière begonnen als farmaca-econoom. Ik beoordeelde met andere woorden de prestatie van geneesmiddelen. Toen ik gezondheidseconoom werd, heb ik mijn blik enorm kunnen verruimen. Zo heb ik eigenlijk weer aansluiting kunnen vinden bij de grote vragen die mij op jonge leeftijd al bezighielden: hoe komt het dat het fout loopt in de wereld? En wat kunnen we daaraan doen? Mijn voordeel vandaag is dat ik jaren ervaring kan gebruiken om een deftig antwoorden te formuleren. Op basis van de kennis en kunde die we hebben, ben ik er immers van overtuigd dat we de samenleving gelukkiger kunnen maken.” Vele wetenschappelijke disciplines, van psychologen tot economen, hebben zich toegelegd op het beschreven van menselijk geluk. Hoe anders is uw onderzoek? “Wetenschappers concentreren zich meestal op hun vakgebied. Iedereen is dus bezig met zijn stuk van de puzzel. Het beschrijven en onderzoeken van geluk is enorm complex, want het raakt zowat aan alles wat van ons mensen maakt. Daarom wil ik een meer globale aanpak nastreven. Ik zou graag de volledige puzzel in kaart brengen. Bovendien is het mijn bedoeling om van dat totaalonderzoek ook een versie te maken die begrijpelijk is voor het grote publiek.”

Uw geluksonderzoek heeft niets te maken met de meningen die we hebben over geluk?

“Het valt me op dat boeken over geluk altijd gaan over wat we zelf kunnen of moeten doen om gelukkiger te worden. Bijvoorbeeld: zorg dat je kinderen krijgt, want mensen met kinderen zijn gemiddeld gelukkiger. Maar je moet toch geen kinderen maken om gelukkig te zijn? Ik vind het interessanter en nuttiger om uit te zoeken hoe we ons als maatschappij kunnen hervormen om meer mensen gelukkig te maken. In onze contreien zijn er weinig gelukseconomen of mensen die de globale aanpak nastreven, zoals sociaal ondernemer Bruno Delepierre, de auteur van Happonomy. Roadmap naar Utopia.”

Die nood aan een globale aanpak hebt u de afgelopen jaren ook meermaals benadrukt in uw beschrijving van de gezondheidszorg.

“Die parallel is duidelijk. Ook in de gezondheidszorg zie je hoe we heel enthousiast bezig zijn met stukken van de puzzel. Of erger: dat veel mensen alleen bezig zijn met zichzelf en het overzicht hebben verloren. Dat moeten we omkeren. In de gezondheidszorg tracht ik geen adviezen te geven voor de individuele arts of patiënt. Nogmaals, het is niet de bedoeling om een beknopte lijst met nuttige tips op te stellen. En als het dan om tips gaat, zou ik er altijd voor kiezen om mensen te tonen dat ze ook om hun omgeving beter moeten maken. Geluk kan niet worden teruggebracht tot een egoïstische reflex.”

In Je geld of je leven in de gezondheidszorg toont u heel scherp aan hoe we een betere, meer rechtvaardige gezondheidszorg kunnen krijgen door nauwkeuriger te denken en te rekenen. Of het nu gaat om de beslissing over de terugbetaling van geneesmiddelen en behandelingen, of over de manier waarop we de kostprijs van een extra levensjaar in goede gezondheid berekenen (de zogenaamde QALY oftwel quality-adjusted life year). Die aanpak volstaat dus niet om meer geluk voor meer mensen te bereiken?

“Toen ik aan dat boek werkte, zat de bredere vraag naar geluk en levenstevredenheid al in mijn achterhoofd. Zo beschrijf ik uitgebreid hoe gezondheid een van de factoren is om een gelukkiger leven te kunnen leiden. Ik geef concrete voorbeelden die uit het leven zijn gegrepen en koppel er technische adviezen aan vast. Bijvoorbeeld: schaf het remgeld af voor mensen die een noodzakelijke chronische behandeling krijgen. Ik vind dat nog steeds een goed advies, maar het klinkt uiteraard zeer beleidsmatig. In het boek stel ik ook voor om artsen en zorgverleners op een andere manier te betalen. Dit alles past in een visie die ik ontwikkel op gezondheidszorg als een verbeterbaar systeem. Wat die andere betaling van artsen en zorgverleners betreft, besef ik heel goed dat mijn theoretische oefening haaks staat op de dagelijkse praktijk: artsen en zorgverleners trachten goed werk te leveren met de middelen die ze hebben. In mijn huidige onderzoek zal ik met nog meer nadruk op zoek gaan naar de concrete gevolgen van maatregelen voor individuele mensen.”

 

Nadenken over geluk wordt wellicht nog belangrijker in een periode dat we enorme uitdagingen voor onze klassieke welvaartstaat ervaren. Tegelijkertijd is er een toegenomen (perceptie van) ongelijkheid en beleven we een technologische revolutie met ongekende mogelijkheden. Hoe ziet u dit evolueren?

“De nieuwe technologie hebben we voornamelijk toegepast op het gebied van cure and care. Preventie is veel minder aan bod gekomen. Daardoor is er een historisch onevenwicht ontstaan. Ons systeem is in dit opzicht vooral gericht op cure, op ziekenhuizen. We hebben de verzorging en de preventie verwaarloosd. Als we vandaag erkennen dat we die fout hebben gemaakt, dan duurt het nog heel lang, twee tot drie decennia, om haar te herstellen. In de jaren ’70 en ’80 had je een begin van preventie, met bewustmakingsprojecten zoals de fit-o-meter. Maar de meeste innovatie ging naar de care. We willen vandaag een gezondheids- en welzijnsbeleid zonder fragmentatie, waarin mensen samenwerken rond de patiënt. Een beleid waarin die nieuwe technologieën niet exuberant duur zijn. Een beleid dat niemand uitsluit en meer nadruk op preventie legt. Nu moeten we bepalen welke stappen we moeten zetten om dat doel te bereiken en iedereen mee te krijgen. Dat is een gecompliceerde opdracht. Ik heb tot nu toe detailoplossingen uitgewerkt, zoals in Je geld of je leven in de gezondheidszorg. Maar er is meer nodig, een groter plan, wellicht ook voor een stuk een plan dat top-down wordt uitgerold. Zoiets kan je alleen uitvoeren als je echt rekening houdt met de mensen voor wie het plan wordt geschreven. Bovendien worden we de komende jaren zonder enige twijfel geconfronteerd met nieuwe technologieën en toepassingen waarvan we vandaag nog niet kunnen inschatten welke effecten ze zullen hebben. Denk aan regeneratieve geneeskunde (de regeneratie van cellen, weefsels en organen, n.v.d.r.), robotica en telematica. Vandaag zijn we enorm gefocust op het creëren van nieuwe jobs. Maar wellicht zouden we met zijn allen veel meer moeten bezig zijn met de manier waarop die vernieuwing onze jobs zal veranderen en hoe we ons eraan kunnen aanpassen.”

Weg met de oude ideeën?

“Ja, er is naar mijn gevoel te veel apathie, hoewel we met zijn allen heel hard ons best doen om de zaak te doen draaien. Ik probeer, zeker in mijn boeken, het begin van een bescheiden tegenbeweging te vormen. Hoe sterk georganiseerd ons gezondheidssysteem ook is en hoe hard we ons ook inzetten, we mogen niet slaapwandelen naar de toekomst. Te veel mensen zijn zich er onvoldoende van bewust dat er iets moet veranderen. Bovendien heb je ook nog botsende maatschappijbeelden. De solidaire visie dat er universele zorg moet zijn voor iedereen botst met het aanvaarden van ongelijkheid en van de zorg voor wie het zich kan permitteren. Om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie moet je dus dat bewustzijn samen met die maatschappijbeelden in een matrix stoppen. Er zijn dus ook mensen met een scherp besef van de omwenteling in de welzijns- en gezondheidszorg die toch pleiten voor het bestendigen van ongelijkheid. Die mensen zou je er dan van moeten overtuigen dat ze eigenlijk niet gelukkig zijn (lacht).”

U bedoelt dat de uitdaging voor de welzijns- en gezondheidszorg alleen ten gronde kan worden aangepakt als je het systeem voor iedereen aanpast? Is de keuze tussen privatisering en solidariteit van secundair belang? Is het hoe belangrijker dan het waarom?

“Uitsluitend staatsgezondheidszorg organiseren is niet zo makkelijk. De Scandinavische landen slagen er makkelijker in dan pakweg Groot-Brittannië. Ik geloof sterk in vrij initiatief. De drang naar autonomie is eigen aan de mens. Maar we moeten ook ieders betrokkenheid respecteren en aanvaarden dat mensen zich competent willen voelen. Mijn ideale situatie is er een waarin we een consensus vinden over een aanvaardbaar niveau van gezondheid. Hoe verder je onder dat niveau zit, hoe meer hulp je moet krijgen in een solidair systeem. Als je boven het aanvaardbare niveau van gezondheid wil uitstijgen, zal je meer zelf moeten betalen. Als je dan een aparte gezondheidsverzekering wil afsluiten, kan dat perfect. Op voorwaarde dat je een goed onderscheid kan maken tussen wat zich boven en onder het aanvaardbare gezondheidsniveau zit.”

“Je kan dit spoor doortrekken naar de farmaceutische industrie. Er zijn mensen die vinden dat de staat de farmaceutische industrie moet beknotten. Ik vind dat we het privé-initiatief echt nodig hebben, maar we moeten adequate regels en procedures vastleggen. Er zijn wel degelijk grenzen aan de bereidheid van de samenleving om te betalen voor nieuwe geneesmiddelen. Je kan niet in het wilde weg geneesmiddelen ontwikkelen en hoge prijzen vragen. De samenleving en de farmaceutische industrie moeten eigenlijk een heldere zakelijke relatie aangaan. In principe moet je alle technologische innovatie op die manier benaderen. Ontwikkel technologie naar hartenlust, zolang je maar voor ogen houdt dat we er met zijn allen baat bij moeten hebben. Dat gebeurt vandaag te weinig.”

Leggen we te weinig de nadruk op haalbaarheid en betaalbaarheid?

“De nieuwe technologie zal onze toekomstige gezondheidszorg voortstuwen en ongelofelijke dingen mogelijk maken. De ontwikkeling van technologie mag niet alleen om het creëren van aandeelhouderswaarde gaan, maar moet ook een duidelijk maatschappelijk nut hebben. Zeker als je, zoals wij vandaag al doen, redelijk wat gemeenschapsgeld besteedt aan de begeleiding van technologische startups en incubatoren.”

Hoe kijkt u als gezondheidseconoom aan tegen de problemen in de Britse gezondheidszorg, de National Health Service (NHS)?

“We dragen aan de universele gezondheidszorg bij volgens ons vermogen en door het betalen van belastingen. In Groot-Brittannië heeft men heel centralistisch geredeneerd, is autonomie en zin voor initiatief de kop in gedrukt en is demotivatie in de hand gewerkt. Zolang er een linkse regering in Groot-Brittannië aan de macht was, probeerde men het systeem te handhaven. Rechtse regeringen benaderden de NHS afstandelijker. Tegelijk is er een bloeiend en elitair privé-circuit ontstaan waar de gegoede Britse burger zorgen inkoopt en waar de beste artsen naartoe trekken. De rijken krijgen excellente kwaliteit. In Scandinavische landen wordt autonomie veel meer aanvaard. Ze publiceren daar probleemloos kwaliteitsresultaten van ziekenhuizen. Hun solidaire systeem geeft dus ook ruimte aan concurrentie en de drang naar innovatie.”

“We moeten, denk ik, niet meer de ambitie hebben om te streven naar een complete staatsgeneeskunde. Onze ziekenfondsen zijn misschien ooit met die ambitie opgericht, maar hebben zich intussen omgevormd. Ze spelen vandaag een unieke rol bij zorgbemiddeling en -advies. We hebben de ziekenfondsen echt nodig, zeker voor hun toekomstige rol bij preventie. Bij iedereen die in de gezondheidszorg werkt, moeten we de autonomie, betrokkenheid en competentie respecteren.”

“Iedereen heeft recht op een gezondheids- en welzijnszorg van hoge en betaalbare kwaliteit, ongeacht je inkomen en achtergrond. Van die visie moet iedereen doordrongen zijn. Hoe kunnen we de tekortkomingen in ons systeem remediëren zonder al te paternalistisch op te treden? Hoe kunnen we die visie doen aansluiten op de maatschappelijke evoluties? Intrinsiek hebben we in België een zeer goed gezondheidssysteem. Als je dat wil behouden en niet wil afglijden naar Britse toestanden, dan moet je wel aan een aantal punten werken. Er is bijvoorbeeld te veel fragmentatie. Er is het klassieke probleem van overgebruik, verkeerd gebruik en misbruik van zorg. We hebben te weinig geïnvesteerd in preventie. Er ontbreekt ook billijkheid in de zorg. En er is het algemenere probleem dat veel mensen in onze maatschappij zich ongelukkig voelen, ook in de zorg. Ze doen maar door. Dat moeten we tegengaan, door te investeren in mensen. Je kan het systeem niet hervormen zonder het welbevinden van de zorgverleners te vergroten.”

Bedoelt u met dat grotere welbevinden ook dat zorgverleners zich bevestigd moeten voelen in hun engagement?

“Ja, er is een tijd geweest dat het engagement in de zorg vanzelfsprekend was en dat zorgverleners ook voelden dat dit iets te betekenen had. Bekwaam engagement leverde aanzien en respect op. Je kan het engagement alleen volhouden als je ervaart dat het nuttig en zinvol is. Maar vergis je niet: ik ben ervan overtuigd dat ook vandaag de grote meerderheid van de zorgverleners een groot intrinsiek engagement voelt. We moeten een situatie creëren waarin zij het gevoel hebben dat hun inzet een echt verschil maakt, door de juiste feedback en de juiste financiële stimuli te geven.”

Lieven Annemans, Je geld of je leven in de gezondheidszorg, Van Halewyck, 2016, 160 p. ISBN 9789461314970.