welzijn & zorg

De uitdagingen van sociaal werk

Vlaams Platform Sterk Sociaal Werk en Departement Zorg organiseren Europese Sociaalwerkconferentie

Sociaal werkers, beleidsmakers en ervaringsdeskundigen samenbrengen om van elkaar te leren, elkaar te inspireren en waardevolle connecties te leggen: dat is het doel van de Sociaalwerkconferentie in Brugge op 25 en 26 april. Weliswaar blikt alvast vooruit met drie sprekers die het zullen hebben over transnationaal werk, ecosociaal werk en sociaal werk in een digitaliserende samenleving.

Mieke Schrooten geeft les aan de UAntwerpen over transnationaal werk. “Transnationaal werk leeft als term voorlopig vooral in de academische wereld, en nog niet zo sterk bij sociaal werkers zelf”, legt ze uit. “Toch stopt sociaal werk niet aan onze grenzen. Dit is heel zichtbaar en evident rond het thema migratie, maar ook kwesties als ecologie, sociale ongelijkheid, armoede en energie hebben een transnationale dimensie.”

Blinde vlek

Weinig sociaal werkers zullen zeggen dat ze al aan transnationaal sociaal werk doen. “Dat is geen kwestie van onwil. Voor velen is het nog een blinde vlek. Ook regelgeving en de procedures die er zijn, zijn ontwikkeld in een periode waarin die transnationale factor nog niet zo sterk speelde als vandaag. De eerste stap is: je bewust worden dat die blinde vlek er is”, zegt Mieke. “Eens je je daarvan bewust bent, kan je stappen nemen van ‘onbewust incompetent’, naar ‘bewust incompetent’ of ‘bewust competent’ en tot slot zelfs naar ‘onbewust competent’. In die laatste fase heb je die transnationale reflex tot tweede natuur gemaakt.” Afhankelijk van de sector en de individuele sociaal werker zijn er grote verschillen in dit transnationaal bewustzijn. “Maar zelfs bij bewust competente sociaal werkers is het vaak de werkdruk die hen tegenhoudt om echt bezig te zijn met het transnationale netwerk”, weet Mieke.

Sociaal schaduwwerk

De interesse voor transnationaal sociaal werk ontsproot uit eerder onderzoek van ondertussen een decennium geleden. “We deden toen onderzoek rond de ervaringen van heel mobiele migranten, met vaak complexe trajecten”, legt Mieke uit. “Denk bijvoorbeeld aan een Marokkaans gezin, waarvan de vader naar Spanje verhuist om er te werken. De rest van het gezin volgt een aantal jaren later. Door een economische crisis verhuizen ze naar Nederland nadat de vader zijn werk in Spanje verliest. Een hele tijd later wil de dochter trouwen met een man uit Marokko. Door een verschil in wetgeving verhuist ze daarvoor naar België.”

“Eén van de vragen die we onderzochten was tot wie deze mobiele migranten zich richten rond hun welzijnsnoden. Hun eerste bron van steun blijkt vaak nog hun sociaal netwerk, waar ook ter wereld ze zich bevinden. Maar het viel op dat ze voor lokale steun amper over sociaalwerkorganisaties spraken, maar wel over een kerk, een moskee of een etnisch-culturele organisatie. Het gaat om informele actoren die niet op de sociale kaart staan, zoals burgerinitiatieven, religieus geïnspireerde initiatieven of sportclubs met een sociale component. Die organisaties bevinden zich in de schaduw van sociaal werk, en veel van de mensen die zich tot hen wenden ook. Vaak wordt er in dit soort initiatieven een positief discours over migratie gehanteerd. Het is geen bron van zorgen maar iets om fier op te zijn: ‘we zijn hier geraakt ondanks ons moeilijk traject’.”

Normen en waarden

Kijken sociaal werkers te veel vanuit onze normen en waarden? Gaan ze er te vaak vanuit dat hun blik superieur is? “We hanteren inderdaad vaak andere kaders dan de cliënt. Denk maar aan onze definitie van een familie. Wij denken aan een kerngezin, maar voor heel wat migranten is het heel vanzelfsprekend dat niet alleen grootouders en tantes en nonkels erbij horen, maar zelfs buren zonder bloedverwantschap. Als je buurman een operatie moet ondergaan, dan draag je daar financieel aan bij als je kan.”

Mieke pleit voor een soort fusion in het sociaal werk: wij kunnen leren uit praktijken uit het buitenland en van het sociaal schaduwwerk, en zij van ons. “Die oefening gaat je hele leven door, en laat je evidente dingen in vraag stellen. Dit vraagt mentale ruimte, en die hebben sociaal werkers veel te weinig. We gaan in de toekomst gedwongen worden om die mentale ruimte te maken. Je kan er niet meer omheen: diversiteit én transnationaliteit zijn een realiteit. Of je het nu fantastisch of verschrikkelijk vindt: je moet ermee aan de slag.”

Ecosociaal werk

Richard de Brabander is lector Ecosociaal werk aan de Hogeschool Inholland. “Er is een makkelijk en een meer ingewikkeld verhaal over ecosociaal werk”, steekt hij van wal. “In het makkelijke verhaal gaat ecosociaal werk over lokale projecten waarbij ecologische en sociale doelen gecombineerd worden. Denk aan gemeenschapstuinen waar mensen met psychische problemen een dagbesteding hebben en je tegelijk werkt aan het vergroenen van een buurt. Het meer algemene verhaal is dat ecosociaal werk een ander paradigma beoogt op sociaal werk, niet een specialisatie van sociaal werk. Een paradigma waarbij niet de mens centraal staat, maar wel het ecosysteem.”

Structureel, niet individueel

Tot dat paradigma behoort  ook een andere visie op economie: we mogen niet langer uitgaan van ongebreidelde groei, maar moeten streven naar een economie die werkt aan welzijn en ecologische stabiliteit. Daarnaast gaat het  over structureel werken, aldus Richard. “Veel sociale problemen worden geïndividualiseerd. We moeten gezonder eten, minder douchen, minder autorijden, zonnepanelen leggen en isoleren. Maar als zoveel mensen dezelfde problemen ervaren, dan moeten we die op een structureel niveau aanpakken. Verandering is vaak gericht op gedrag van het individu, maar de klimaatcrisis vraagt echt een verandering in het sociaal discours, een andere manier van handelen en denken, een nieuwe zienswijze en werkwijze.”

Op welke manier kan je dan een duurzame samenleving creëren die ecologisch en sociaal rechtvaardig is? En welke rol kan sociaal werk daar dan in spelen? “We moeten meer de ecologie centraal stellen in plaats van de mens”, vindt Richard. “Natuur wordt te vaak gekapitaliseerd in ecosysteemdiensten: de natuur in Nederland is 869 miljard waard, want we kunnen er zoveel CO2-uitstoot mee neutraliseren. Economie zou  een deel van het ecosysteem moeten zijn. Je kan wel zaken ondernemen, maar je moet wel de grenzen van de ecologie in acht nemen.”

En dat kan volgens Richard. “Met een andere manier van werken, een andere soort economie. We moeten ons afvragen in wat voor een wereld we willen leven. Hoe kunnen we ons verhouden tot de natuur en wat kunnen we daar wel of niet voor laten?” Moeten we dan heel dogmatisch gaan leven? “Dat niet, maar we houden klimaatverandering niet alleen tegen met technologische vernieuwingen voor CO2-reductie. ‘De mensheid veroorzaakt dit’, wordt er gezegd. Maar het is slechts een klein deel van de wereldbevolking die de klimaatverandering veroorzaakt, namelijk de 10% rijksten die van alles profiteert. Die stoten veel uit. 90% draagt nauwelijks bij aan klimaatverandering, maar heeft er wel het meeste last van, door droogte of hongersnood. Praktijk en discours moeten mekaar voeden op dit punt.” Het gaat dus niet alleen over technologische uitvindingen, wel over ethisch-politieke discussies. “En die verander je niet van de ene dag op de andere”, geeft Richard toe.

Verbreden

Sociaal werk is volgens Richard te veel versmald tot hulpverlening. “Sociaal werkers vragen zich af of ze er ecosociaal werk ook nog bij moeten doen? Nee, we moeten sociaal werk verbreden en een breder perspectief aannemen. We zijn de laatste decennia smal gaan denken. Een groot probleem als klimaatverandering wordt opgeknipt in kleine deelprobleempjes met deeloplossingen, maar de optelsom van die oplossingen is niet de oplossing voor het grote probleem. We moeten meer integraal gaan denken. En dat is zeker moeilijk. Hoe moeten we leven? Daar kan je een filosofisch antwoord op geven, geen wetenschappelijk antwoord.”

Digitalisering

Kettil Nordesjö van de Universiteit van Malmö (Zweden) brengt op de conferentie een bijdrage rond sociaal werk in een digitale samenleving. Sociaal werkers gebruikten al digitale tools voor de covid-pandemie, maar deze periode gaf wel een extra boost aan de digitalisering van het sociaal werk. “Interessant is dat voor de pandemie iedereen vond dat verandering in organisaties heel moeilijk te realiseren was. Thuiswerk kwam maar beperkt van de grond. Er waren problemen met privacy. De introductie van digitale tools verliep niet altijd vlot”, herinnert Kettil zich. “Maar met de komst van de pandemie konden we dit plots wel allemaal oplossen, omdat het moest. We kunnen ons afvragen wat we nog allemaal kunnen veranderen, als we in een crisis terechtkomen. In Zweden – en overal in de wereld – begonnen we veel meer gebruik te maken van digitale tools. Onze sociale werkers spraken de cliënten van thuis uit, hielden videomeetings, en cliënten vulden hun aanvragen digitaal in.”

Welke voordelen ziet Kettil in digitale tools voor sociaal werkers? “Je kan logischerwijs veel meer in minder tijd, alleen al omdat je je minder moet verplaatsen. De efficiëntie van deze manier van werken heeft ons versteld doen staan. Ook de eenvoud voor cliënt speelt mee. Als je bepaalde hulp wil aanvragen en je bent vertrouwd met computers, dan is een onlinehulpaanvraag heel makkelijk. Je kan het bij wijze van spreken vanuit je zetel doen terwijl je tv kijkt. Je hoeft geen babysit te zoeken voor je kinderen en een dure bus te betalen om naar de stad te reizen voor je aanvraag.”

Gefragmenteerde online gesprekken

Maar digitalisering in het sociaal werk roept ook vragen op. “Klopt. Wie luistert er allemaal mee tijdens het onlinebellen? Wie is er nog aanwezig in de kamer die je niet ziet? Is de privacy wel gewaarborgd? Een relatie tot stand brengen met je hulpvrager is ook veel vermoeiender, en vraagt meer energie online dan in het echt. Je mist een groot deel van de non-verbale communicatie en de fysieke context van je hulpvrager. Het is moeilijker om iemands gelaatsuitdrukkingen te ‘lezen’ via een online meeting. Een slechte verbinding kan het gesprek helemaal verknallen. De communicatie is meer gefragmenteerd, we kunnen niet tegelijk praten zoals in het echte leven. Een gesprek loopt veel meer gestructureerd, en dat maakt het minder spontaan. Het online aanvragen van hulp vermindert ook het aantal contacten tussen hulpvrager en hulpverlener. Door enkel de basics in te vullen, mis je soms extra info die je in een echt gesprek wel opgepikt zou hebben. En als je als cliënt een fout maakt bij je online aanvraag, moet je daarna misschien wel een uur in de wachtrij van de telefonische helpdesk wachten.”

Een keuze, geen verplichting

“In Zweden zijn er bepaalde gemeentes waar sociale hulp sterk geautomatiseerd is. Je kan een online aanvraag doen en bewijzen van je situatie aanleveren, en je krijgt financiële hulp, terwijl je geen enkele keer een sociaal werker in het echt gezien hebt”, legt Kettil uit. “Als je heel ver gaat in automatisering, kan je het aantal echte contacten en afspraken sterk reduceren. Dan spreken we al meer over een digitaal systeem in plaats van een digitale tool. Het zegt wel iets over hoe we naar de cliënt kijken. We zien hen als een object dat we aan het werk moeten krijgen, eerder dan een persoon met wie we een gesprek kunnen hebben over hoe we de situatie kunnen aanpakken en verbeteren. We zien mensen als dossiernummers en niet meer altijd als mensen. Sommige hulpvragers kunnen dat ook wel appreciëren. Ze vinden het eenvoudig om de aanvraag voor financiële hulp te doen en verder geen relatie te moeten aangaan met een hulpverlener.” Is het dan een goede optie om de hulpvrager de keuze te laten tussen een digitale aanvraag en een fysieke afspraak met een hulpverlener? “Volgens mij wel, en in veel gevallen is die optie er gelukkig ook.”

De relatie tussen sociaal werker en cliënt is van nature in onevenwicht. Kan het gebruik van digitale tools die relatie versterken? “De relatie is inderdaad erg asymmetrisch”, bevestigt Kettil. “De cliënt zit per definitie in een moeilijke situatie en vraagt steun of hulp. De ene wil niet echt in deze situatie zitten, de andere heeft alle hulpbronnen in handen. Digitale hulpmiddelen kunnen dat onevenwicht versterken. Als we het hebben over online aanvragen, merk je dat wie geen digitale skills heeft of de taal niet spreekt alles nog moeilijker geregeld krijgt. Als je niet goed weet hoe je een online gesprek moet voeren, ben je slechter af dan met een fysieke afspraak. Het is van groot belang dat we op tijd stilstaan bij de mensen die deze tools niet kunnen gebruiken. Wat is ons plan voor hen? We mogen hen niet vergeten en in de kou laten staan.”

Tot slot blikt Kettil nog even vooruit op de conferentie: “Het zal heel interessant zijn om verschillende Europese landen aan het woord te laten. We denken immers dat we erg op elkaar gelijken in aanpak, maar vaak zijn er toch heel interessante verschillen en kunnen we nog veel leren van elkaar.”

www.sterksociaalwerk.be