kinderen & jongeren

Hoe kan detectie kindermishandeling beter?

KCE vraagt waakzaamheid hulpverleners

Kindermishandeling wordt nog te weinig gesingaleerd, dat blijkt uit een nieuw onderzoek van het Federeaal Kenniscentrum voro de gezondheidszorg (KCE). Er is volgens de onderzoekers een grote rol weggelegd voor hulpverleners om dit probleem zichtbaarder te maken en aan te pakken.

Kindermishandeling brengt vaak heftige emoties teweeg, maar toch kennen we niet precies de omvang van het probleem in ons land. Enkel de gevallen die worden aangegeven worden geregistreerd, en om de feiten te benoemen worden er veel uiteenlopende termen gebruikt (bv. slagen en verwondingen, “kind in gevaar”,…).

Daarnaast zijn er de andere gevallen die onder de radar blijven en waarover we dus niets weten. Het verbeteren van de detectie van deze laatste gevallen belangt iedereen aan, en er werden al een aantal initiatieven in die zin genomen, zoals gratis telefoonlijnen. Toch krijgen bepaalde sectoren er meer mee te maken, zoals de jeugdhulpverleningssector, de politie, het gerecht, het onderwijs en uiteraard ook de gezondheidszorg.

 

Hieronder enkele aanbevelingen uit de studie van KCE:

Weinig detectie door de zorgverleners

Door zijn bevoorrechte relatie met de familie, wordt de huisarts vaak beschouwd als een sleutelfiguur voor de detectie van kindermishandeling. Nochtans blijkt uit de cijfers van de gespecialiseerde diensten (Vertrouwenscentra Kindermishandeling en Équipes SOS Enfants) dat slechts 2 à 3% van de meldingen van (vermoeden van) kindermishandeling wordt gedaan door huisartsen. En ongeveer 20% van de meldingen in Vlaanderen en 9% in Franstalig België is afkomstig van de gehele gezondheidszorgsector.

Op basis van deze verrassende werd aan het KCE gevraagd om na te gaan hoe de detectie van kindermishandeling door de zorgverleners globaal kan worden verbeterd. 

De huisarts

De onderzoekers vroegen de huisartsen waarom ze zo terughoudend zijn om hun vermoedens van mishandeling te signaleren. Ze blijken vooral bang te zijn om zich te vergissen en om mensen vals te beschuldigen, want de signalen van mishandeling zijn meestal moeilijk te herkennen. Bovendien hebben ze vaak een goede relatie met de familie, en vrezen ze zo de vertrouwensrelatie te beschadigen, die belangrijk kan zijn voor de verdere opvolging van het kind. Daarnaast hebben ze het gevoel dat ze, zodra ze een geval aangeven, ze de zaak uit handen geven, en ze vaak geen nieuws meer ontvangen over het kind. Ze hebben ook weinig vertrouwen in de bestaande diensten en structuren, omdat ze weten dat deze overbelast zijn.

Maatregelen op alle niveaus

Zich enkel richten op de sector van de gezondheidszorg zou niet volstaan voor een problematiek waarbij zoveel verschillende sectoren betrokken zijn. De onderzoekers ontmoetten daarom ook experten uit andere betrokken sectoren (jeugdhulpverlening, onderwijs, gerecht en politie) en formuleerden 18 aanbevelingen om de situatie te verbeteren, met respect voor de eigenheid van ieders opdracht.

Cruciaal voor de geïnterviewden was dat er op verschillende niveaus tegelijk maatregelen worden genomen. Alleen dan is er een reële kans dat de doelstellingen worden bereikt. Preventie vóór alles Preventie is de eerste pijler, en moet van voor de geboorte worden opgestart, bv. door prenatale raadplegingen. De wetenschappelijke literatuur toont aan dat kindermishandeling, ofschoon ze in alle lagen van de bevolking voorkomt, vaak ontstaat door een ophoping van risicofactoren, zoals armoede, werkloosheid, isolement, verslaving, éénouder- of nieuw samengestelde gezinnen, een voorgeschiedenis van mishandeling, enz. Het identificeren van kwetsbare gezinnen en het geven van begeleiding tijdens cruciale perioden, zoals zwangerschap, bevalling en pril ouderschap doet de risico’s dalen.

Uit de statistieken blijkt ook dat de allerkleinsten van jonger dan 3 jaar meer kwetsbaar zijn, omdat ze meer kwetsbaar en afhankelijk zijn, en nog geen toegang hebben tot beschermende structuren zoals de school. Voor risicodetectie moet er dus meer worden geïnvesteerd in de opleiding van personeel in crèches en van onthaalmoeders, en in begeleiding van jonge ouders.

Hulpverleners die volwassenen met problemen behandelen, spelen ook een belangrijke rol : zij moeten alert zijn voor situaties die een gevaar kunnen meebrengen voor de kinderen, en moeten systematisch een ‘kindreflex’ hebben, door zich af te vragen : 'Zijn er kinderen in dit gezin en hoe gaat het met hen?'.

Het verbeteren van de competenties van de zorgverleners is eveneens onontbeerlijk: niet alleen die van de huisartsen, maar ook die van de pediaters, (kinder)psychiaters, gynaecologen, vroedvrouwen, spoedartsen en van alle anderen die een belangrijke rol kunnen spelen bij de vroegtijdige detectie en diagnose.

Het diagnosticeren van mishandeling is een zeer delicate en complexe zaak, en het vereist een expertise waarover niet iedereen beschikt. Daarom pleit het KCE ervoor dat zorgverleners hiervoor een beroep zouden kunnen doen op een forensisch arts. Daarnaast wordt hun kennis over de bestaande diensten en het juridisch kader best bijgeschaafd. Men kan hen ook communicatietechnieken bijbrengen om dit moeilijke onderwerp ter sprake te kunnen brengen bij de betreffende gezinnen. Er worden reeds opleidingen gegeven door verschillende instellingen zoals de Vertrouwenscentra Kindermishandeling en Kind & Gezin, maar ze maken geen deel uit van de basisopleiding van de zorgverleners, en de instellingen beschikken vandaag nog vaak over onvoldoende middelen om hun vormingsaanbod uit te breiden.

Stappenplan op maat

Omdat er in België geen meldplicht is, moeten de zorgverleners die een geval van kindermishandeling vermoeden zelf beslissen of, wanneer, en aan wie ze dit melden. Het verplicht gebruik van een plan, op maat van de betreffende beroepsgroep, dat duidelijk de te ondernemen stappen beschrijft, kan daarbij een concrete oplossing bieden. Er bestaan wel al een aantal protocollen, maar deze blijven vrij algemeen. Een aanpassing op maat voor de verschillende beroepsgroepen, en vooral dan voor de spoedartsen en de pediaters, kan hen helpen om op de meest geschikte manier te reageren.

Het beroepsgeheim aanpassen

De communicatie en de samenwerking tussen de verschillende hulpverleners, de politie en de gerechtelijke diensten moet absoluut worden vergemakkelijkt. Maar het wettelijk kader van het beroepsgeheim laat dit vandaag niet altijd toe. Zo gaat het beleid van de Gemeenschappen vooral uit van een vrijwillige medewerking van de ouders. Deze aanpak heeft echter zijn beperkingen. Op een bepaald moment moeten de actoren beslissen of ze het geval melden aan justitie. Het zou gemakkelijker zijn als ze hierover konden overleggen en informatie konden uitwisselen met actoren van andere sectoren. Uiteindelijk is het toch het belang van het kind dat moet primeren.

In Vlaanderen werden in een aantal pilootprojecten, zoals het Protocol van Moed, bepaalde versoepelingen van het beroepsgeheim uitgetest, en met deze bevindingen wordt ook best rekening gehouden. De gespecialiseerde diensten versterken De gespecialiseerde diensten (Vertrouwenscentra Kindermishandeling, SOS Enfants) en de Franstalige ‘Services de l’aide à la jeunesse’ spelen een centrale rol bij de aanpak van kindermishandeling. Ze doen aan sensibilisering, verlenen advies, oriënteren en coachen gezinnen, starten en/of coördineren hulpverlening en ondersteunen en leiden andere professionelen op.

Het investeren in een netwerk van referentie-experten, waarop de diensten een beroep zouden kunnen doen, zou een doeltreffende en budgetvriendelijke manier zijn om toch over de nodige expertise te beschikken.

Omdat er verschillende beleidsniveaus bevoegd zijn voor de sectoren die betrokken zijn bij kindermishandeling, beveelt het KCE aan om de coördinatie van de aanpak van kindermishandeling op de agenda van de Interministeriële Conferentie volksgezondheid te plaatsen.

De volledige studie met 18 aanbevelingen is te vinden op de website van KCE.