welzijn & zorg

Gender in Vlaanderen

Vlaamse gendermonitor 2016
25.10.2017
Foto's
Delpixel/Shutterstock.com

De Vlaamse Gendermonitor wordt opgemaakt ter ondersteuning van het Vlaamse gelijkekansenbeleid. De monitor brengt de maatschappelijke positie en participatie van mannen en vrouwen op een bevattelijke en overzichtelijke manier in kaart en volgt de evolutie ervan op.

De gendermonitor geeft op basis van cijfers een beeld van de verschillen, gelijkenissen en evoluties op het vlak van onderwijs en opvoeding, betaalde en onbetaalde arbeid, inkomen en armoede, gezondheid, besluitvorming, sociale participatie, maar ook attitudes en gedrag.

Demografie

Begin 2016 woonden er in het Vlaamse Gewest 3,20 miljoen mannen en 3,28 miljoen vrouwen. Maar de vrouwen zijn niet in alle leeftijdsgroepen in de meerderheid. Bij de leeftijdsgroepen tot 60 jaar zijn er meer mannen dan vrouwen. Vanaf 65 jaar zijn er meer vrouwen dan mannen. Het overwicht van vrouwen neemt in de oudste leeftijdsgroepen sterk toe. Bij de 75-plussers ligt het aandeel vrouwen op 60%.

Het verschil tussen de gemiddelde leeftijd van mannen en vrouwen nam tussen 2005 en 2016 af aangezien de gemiddelde leeftijd van de mannen in die periode iets sterker is gestegen dan die van de vrouwen.

Onderwijs en vorming

In het schooljaar 2015-2016 volgden ruim 438.000 leerlingen les in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. Zowel in het gewoon als in het buitengewoon voltijds secundair onderwijs zijn jongens in de meerderheid, al is het overwicht in het buitengewoon onderwijs (65% tegenover 35%) duidelijk groter dan in het gewoon onderwijs (51% tegenover 49%). In het buitengewoon secundair onderwijs is het overwicht van de jongens in het afgelopen decennium nog iets toegenomen.

Meer cijfers over de verschillen tussen onderwijsvorm, opleidingsniveau en levenslang leren vind je het volledige rapport.

Betaalde en onbetaalde arbeid

Het aandeel werkende vrouwen van 20 tot 64 jaar nam tussen 2005 en 2016 toe van 63% tot 68%. Bij de mannen kalfde de arbeidsdeelname licht af van 78% tot 76%. Daardoor werd het verschil in werkzaamheid tussen mannen en vrouwen duidelijk kleiner. De vrouwelijke werkzaamheidsgraad ligt in elke leeftijdsgroep onder die van de mannen, maar in de jongere leeftijdsklassen zijn de verschillen naar geslacht kleiner dan op oudere leeftijd.

De werkzaamheidsgraad van mannen en vrouwen hangt ook samen met de gezinssamenstelling. Opvallend is dat de werkzaamheidsgraad bij alleenstaande vrouwen beperkt hoger ligt dan bij alleenstaande mannen. Bij alle andere huishoudtypes ligt de werkzaamheidsgraad van vrouwen lager dan die van mannen, ook in gezinnen zonder kinderen. Daarnaast is ook het onderwijsniveau een bepalende factor voor de deelname aan de arbeidsmarkt en dit zowel bij mannen als bij vrouwen. Globaal genomen zijn lager opgeleiden minder vaak aan het werk dan hoger opgeleiden, maar bij vrouwen is dit nog meer uitgesproken het geval dan bij mannen.

Mannen en vrouwen die geboren zijn buiten de EU28 kennen een veel lagere werkzaamheid dan mannen en vrouwen die in België geboren zijn. Tegelijk is het verschil in werkzaamheidsgraad tussen mannen en vrouwen het grootst bij personen geboren buiten de EU28.

Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in lagere functies, mannen in hogere. Deze situatie is in het afgelopen decennium niet fundamenteel gewijzigd. Bijna 7 op de 10 managers zijn mannen. Bij de 50-plussers is het mannelijk overwicht bij de managers nog nadrukkelijker aanwezig. Mannen werken aanzienlijk minder deeltijds dan vrouwen (respectievelijk 9% en 43%) en het aandeel deeltijds werkende mannen is het voorbije decennium ook maar beperkt gestegen.

In 2016 was 5,0% van de mannen en 4,7% van de vrouwen tussen 15 en 64 jaar werkloos. In 2005 lag de vrouwelijke werkloosheid nog duidelijk hoger dan de mannelijke. 

Niettegenstaande de sterke toename van de arbeidsdeelname van vrouwen tijdens de voorbije decennia bieden er zich nog steeds beduidend minder vrouwen dan mannen aan op de arbeidsmarkt. In 2016 namen 26% van de mannen en 34% van de vrouwen op beroepsactieve leeftijd niet deel aan de arbeidsmarkt. Dat aandeel is het afgelopen decennium bij de vrouwen gedaald, terwijl het bij de mannen beperkt is gestegen.

Vrouwen zorgen ook iets vaker onbezoldigd voor een zieke, gehandicapte of oudere persoon (respectievelijk 28% en 24%). Het verschil tussen beide geslachten op vlak van informele zorg is tussen 2011 en 2014 kleiner geworden. Naar frequentie en intensiteit van de zorg zijn er weinig verschillen. Vrouwelijke zorgverleners geven wel iets vaker dan mannelijke zorgverleners aan de zorg als belastend te ervaren.

Mannen verlaten de arbeidsmarkt ten slotte op iets latere leeftijd dan vrouwen (respectievelijk 59,8 en 59,2 jaar). Zowel bij mannen als bij vrouwen is het moment waarop zij uit de arbeidsmarkt stappen de voorbije jaren opgeschoven. De toename van de uittredeleeftijd is bij vrouwen wel iets groter dan bij mannen waardoor het verschil tussen mannen en vrouwen tijdens het voorbije decennium is verkleind.

Inkomen en armoede

Mannen verdienen nog steeds meer dan vrouwen. Het verschil tussen het gemiddelde bruto uurloon van een voltijds werkende man en vrouw bedroeg in Vlaanderen in 2014 1,5 euro, wat overeenkomt met 7,5% van het uurloon van mannen. Het voorbije decennium is het verschil wel merkelijk verkleind. De loonkloof tussen mannen en vrouwen bedroeg in 2005 nog 17%.

Terwijl het aandeel economisch zelfstandigen bij de vrouwen tussen 2006 en 2015 is gestegen, is het bij de mannen beperkt gedaald. Het verschil  is het kleinst bij de jongere leeftijdsgroepen en neemt af naarmate de opleidingsgraad stijgt. 

Naast het inkomen uit arbeid vormt ook het inkomen uit sociale transfers een belangrijke component in het beschikbaar inkomen van individuen en gezinnen. Bij de pensioenuitkeringen, de personen met een uitkering voor arbeidsongeschiktheid en de leefloners zijn de vrouwen in de meerderheid. Bij de werkloosheidsuitkeringen gaat het voor het merendeel om mannen. Bij de pensioenen en de leefloners is het verschil tussen het aandeel mannen en vrouwen in het afgelopen decennium afgenomen, bij de personen met een werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkering is dit verschil nog toegenomen.

De klassieke armoede-indicatoren ten slotte zoals het armoederisico en de subjectieve armoede geven weinig verschillen tussen mannen en vrouwen. Deze indicatoren bekijken het inkomen op huishoudniveau en gaan er vanuit dat bij samenwonende koppels beide partners in gelijke mate toegang hebben tot het huishoudinkomen. Dat is niet noodzakelijk in alle huishoudens het geval. Maar ook tussen alleenstaande mannen en vrouwen blijven de verschillen op de belangrijkste armoedeindicatoren relatief beperkt.

Gezondheid

De levensverwachting van mannen en vrouwen is het afgelopen decennium nagenoeg continu gestegen maar relatief gezien iets sterker bij de mannen dan bij de vrouwen. De levensverwachting bij geboorte lag voor mannen in 2014 op 79,8 jaar, bij vrouwen op 84,3 jaar. 82% van de Vlaamse mannen en 78% van de vrouwen omschrijven hun gezondheid als goed tot zeer goed. Deze aandelen blijven sinds 2004 zowel bij de mannen als bij de vrouwen min of meer stabiel.

Terwijl bij de subjectieve gezondheid de verschillen tussen mannen en vrouwen relatief beperkt bijven, zijn die er wel bij het aandeel van de bevolking dat aangeeft door een langdurige aandoening beperkt te worden in hun dagelijkse activiteiten. Bij de mannen gaat het om 15%, bij de vrouwen om 22%. Het verschil tussen mannen en vrouwen is op dit vlak in de periode 2004-2013 duidelijk toegenomen.

Vrouwen geven vaker aan depressieve gedachten te hebben dan mannen (respectievelijk 16% en 11%). Opvallend is dat tussen 2004 en 2013 bij zowel mannen als vrouwen het aandeel met depressieve gevoelens is verdubbeld. Vooral jonge vrouwen rapporteren relatief vaak depressieve gevoelens: in de groep van 15 tot 24 jaar gaat het om een kwart van de vrouwen. Daartegenover staat dat er meer dan dubbel zoveel mannen sterven door zelfdoding als vrouwen.

Meer dan de helft van de mannen heeft dagelijks minstens 30 minuten lichaamsbeweging. Bij de vrouwen ligt dat aandeel duidelijk lager (28%). Voor beide geslachten ligt dit aandeel in 2013 lager dan in 2008. In 2013 rookte een kwart van de Vlaamse mannen en een vijfde van de vrouwen.

Tussen 2004 en 2013 is het aandeel rokende mannen en vrouwen gedaald. In bijna alle leeftijdsgroepen zijn er meer mannelijke dan vrouwelijke rokers, enkel bij de jongste leeftijdsgroep zijn er meer vrouwen die roken dan mannen. In 2013 zijn er iets meer zwaarlijvige vrouwen dan mannen. Dat betekent dat hun Body Mass Index (BMI) groter of gelijk is aan 30. Het aandeel zwaarlijvigen ligt in 2013 iets hoger dan in 2004. Naar leeftijd valt het relatief hoog aandeel zwaarlijvige vrouwen van 25 tot 34 jaar op.

In heel wat huishoudens vormen medische kosten een aanzienlijke belasting voor het huishoudbudget. Van de vrouwen leeft bijna 3 op de 10 in een huishouden waarvan de referentiepersoon stelt dat het moeilijk is om de medische kosten te betalen. Bij de mannen gaat het om 2 op de 10. Deze aandelen liggen na een duidelijke stijging in 2008 weer min of meer op hetzelfde niveau als in 2004.

Participatie

Politieke participatie vormt een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Iets minder dan de helft van de mannen en vrouwen geeft in 2016 aan in het afgelopen jaar op een of andere manier politiek actief te zijn geweest. De politieke participatie ligt tijdens de meest recente jaren telkens iets hoger bij mannen dan bij vrouwen.

Wat de aanwezigheid van mannen en vrouwen in de parlementen en provincie- en gemeenteraden betreft, is er nagenoeg overal sprake van een oververtegenwoordiging van mannen. In het Vlaams Parlement waren er in 2016 58% mannelijke volksvertegenwoordigers en 42% vrouwelijke. Het aandeel vrouwen lag in 2004 nog op 32%. In de uitvoerende mandaten is het overwicht van mannen nog groter dan in de parlementen en raden. De Vlaamse regering was in 2016 voor twee derde samengesteld uit mannen. Dat aandeel ligt iets lager dan in 2004 (70%), maar wel weer hoger dan in 2009 en 2014 (telkens 56%).

In 2016 zijn 52% van de leden van de raden van bestuur van de Vlaamse commerciële vennootschappen en bedrijven mannen, 48% zijn vrouwen. Bij de zaakvoerders is het overwicht van de mannen groter: 69% van de zaakvoerders zijn mannen. Het overwicht van mannen bij de zaakvoerders komt terug in alle bedrijfsgroottes. Het overwicht is het grootst bij de kleinste bedrijven (tot 10 werknemers) en bij de grote bedrijven (vanaf 200 werknemers).

Bij de bestuurders is het overwicht van mannen minder groot, maar ook hier is er een verband met de grootte van de onderneming: hoe meer mensen het bedrijf tewerkstelt, hoe groter het overwicht van mannen in de raad van bestuur. Het overwicht van mannen bij de bestuurders en zaakvoeders komt terug in alle sectoren.

Wat de besluitvorming in verenigingen betreft, blijkt dat In 2016 13% van de mannen en 7% van de vrouwen bestuurslid is van één of meer verenigingen. Dat mannen vaker bestuurslid zijn dan vrouwen is een constante over de jaren heen, al is het verschil tussen mannen en vrouwen de voorbije 10 jaar wel iets afgenomen. Het verschil in aandeel bestuursleden tussen mannen en vrouwen komt terug in alle leeftijds- en opleidingsgroepen. Naar leeftijd is het verschil tussen mannen en vrouwen het grootst in de leeftijdsgroep tussen 25 en 44 jaar.

Sociale participatie

Iets meer dan de helft van de mannen geeft in 2016 aan actief lid te zijn van minstens 1 vereniging. Bij de vrouwen gaat het om iets minder dan de helft. Het verschil in verenigingsparticipatie tussen mannen en vrouwen is de afgelopen 10 jaar nauwelijks gewijzigd. Naar leeftijd is er vooral een verschil tussen de mannen en vrouwen bij de middelste leeftijdsgroepen. Bij de jongste en oudste leeftijdsgroep is er weinig of geen verschil.

Wat cultuurparticipatie en sociale contacten betreft, blijven de verschillen tussen mannen en vrouwen beperkt. Vrouwen hebben wel frequenter contact met familie, mannen beperkt meer met buren. Bij de contacten met kennissen/vrienden scoorden mannen tot 2014 iets hoger dan vrouwen, maar in de meest recente jaren is dat verschil weggevallen.

Ook op vlak van de kwaliteit van de sociale contacten blijven de verschillen tussen mannen en vrouwen beperkt. Het aandeel personen dat aangeeft frequent het internet te gebruiken, is zowel bij mannen als bij vrouwen de voorbije 10 jaar sterk gestegen. Het is wel zo dat het aandeel internetparticipanten bij de mannen in alle jaren hoger ligt dan bij de vrouwen, al is het verschil tussen mannen en vrouwen met de jaren wel enigszins afgenomen.

Attitudes en gedrag

De weerstand tegen een gelijke taakverdeling tussen mannen en vrouwen in het huishouden en bij de opvoeding van de kinderen is het afgelopen decennium gedaald, bij zowel mannen als vrouwen. In de weerstand tegen een gelijke vertegenwoordiging in topfuncties valt geen eenduidige verandering te noteren, noch bij mannen, noch bij vrouwen.

Vrouwen staan positiever tegenover gendergelijkheid dan mannen en dit verschil wijzigt nauwelijks over de jaren heen. De weerstand tegen een gelijke verdeling van de huishoudelijke taken en bij de opvoeding van kinderen neemt bij zowel vrouwen als mannen toe met de leeftijd, al valt wel op dat de mannen in de jongste leeftijdsgroepen zeker wat betreft de verdeling van huishoudelijke taken niet zoveel positiever staan tegenover gendergelijkheid dan de groepen op middelbare leeftijd. Beide houdingen worden ook positiever naarmate het opleidingsniveau stijgt. Bij de weerstand tegenover gelijke aanwezigheid in topfuncties is het omgekeerd: dat neemt af met de leeftijd en stijgt met het opleidingsniveau.

Vrouwen zijn in de minderheid bij de sprekende actoren in de programma’s van de VRT-zenders (38%). In vergelijking met de voorgaande jaren is de vrouwelijke aanwezigheid wel groter geworden. Vrouwen zijn beter vertegenwoordigd in fictieprogramma’s dan in non-fictieprogramma’s en op Ketnet beter dan op Canvas en Eén.

In 2015 kwamen bij het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen 463 Nederlandstalige meldingen binnen over discriminatie op basis van geslacht. Het aantal meldingen is sinds 2009 nagenoeg onafgebroken gestegen. Enkel in 2013 was er sprake van een beperkte daling. Het zijn vooral de juridische infovragen die zorgen voor de recente stijging van het totaal aantal meldingen. Het aantal klachten blijft sinds 2012 min of meer stabiel. De meeste meldingen in 2015 kwamen van vrouwen (48%). Maar ook mannen melden discriminatie bij het IGVM (29%). Daarnaast worden 8% van de meldingen ingediend door transgenders.

Van alle veroordelingen die in 2015 in het kader van het strafwetboek werden uitgesproken in de rechtsgebieden Antwerpen en Gent werd 87% van de misdrijven gepleegd door een man en 12% door een vrouw. Bij een aantal misdrijven ligt het aandeel mannelijke daders op 95% of meer. Het gaat om veroordelingen voor aanranding van de eerbaarheid, verkrachting en openbare zedenschennis, bedreigingen en opzettelijke slagen en verwondingen.

Vrouwen maken zich vaker dan mannen zorgen over hun veiligheid, voelen zich vaker onveilig in de eigen buurt en mijden vaker bepaalde plaatsen omdat men zich daar niet veilig voelt. Als gevraagd wordt naar slachtofferschap blijven de verschillen tussen mannen en vrouwen beperkt.

>> De Vlaamse gendermonitor