welzijn & zorg

Frank Cuyt neemt afscheid van het Vlaams Welzijnsverbond

De passie van de zorghervormer
28.08.2015
Foto's
Jan Locus

Hij gaat zich op schilderen en tekenen storten, maar eerst kreeg hij op zijn afscheidsfeest nog een laudatio van een handvol Bekende Welzijnsvlamingen. Ook minister Jo Vandeurzen drukte zijn persoonlijke appreciatie uit voor de verdiensten van Frank Cuyt.

Sinds 1 maart is Frank Cuyt met pensioen. Hij was twintig jaar algemeen directeur van het Vlaams Welzijnsverbond. In die jaren heeft de welzijnssector zich geprofessionaliseerd. Frank Cuyt heeft de welzijnssector mee gemoderniseerd. Hij trok de kaart van de samenwerking, met andere koepelverenigingen en de overheid. Ook moedigde hij de eigen geledingen aan om zich open op te stellen voor ontzuiling en ontschotting. Vooraleer hij directeur werd, werkte hij twintig jaar in de sector voor personen met een handicap. Met andere woorden, Frank Cuyt heeft álle Vlaamse ministers van Welzijn gekend, sinds de eerste staatshervorming. Toen de witte woede losbarstte was hij raadgever op het kabinet van wijlen Jan Lenssens, eind jaren tachtig begin jaren negentig. Frank Cuyt kent de welzijnssector langs alle kanten.

Alle zintuigen prikkelen is voor hem de manier om stoom af te laten. Hij doet dat door stevige wandeltochten te maken en zijn creativiteit op het canvas bot te vieren. “En ik wil de dingen kunnen doen met mijn gezin die er tot nu toe niet van zijn gekomen. Ik heb een veeleisende job gehad die me volledig heeft opgeslorpt. Ik heb mijn werk graag gedaan, en daarom ben ik blij dat we een goede opvolger hebben gevonden (Hendrik Delaruelle, NK).” 

  “Hoe moet de sector adequaat reageren op de ingezette commercialisering op een markt waar de cliënt op zoek is naar de beste ondersteuning in de jeugdhulp, de gehandicaptensector, of zeker ook in de kinderopvang?”

Wat gaat u het meest missen?

Frank Cuyt: “De beleidscontext waarin ik kon werken. Ik had vele honderden contacten op het veld in Vlaanderen, goeie contacten met collega’s, partners en vrienden, ook bij vakbonden en andere koepelorganisaties. Ook de hardnekkige, gefundeerde discussies op beleidsniveau zal ik missen. Maar ik zal net zo goed moeten wennen aan het ontbreken van de druk om professioneel te presteren. Dus de rust schrikt mij ook wel wat af. Maar ik heb er wel zin in om mijn rechterhersenhelft wat meer aan te spreken. En ik denk dat het gezond is voor de organisatie dat ze na twintig jaar door iemand anders wordt geleid.”

Wat wenst u uw opvolger toe?
“Ik hoop dat hij een geslaagde doorstart kan maken, waarbij hij nieuwe sporen kan trekken. Nieuwe tijden vragen nieuwe mensen en andere strategieën. Er staan de sectoren flinke uitdagingen te wachten.”

Verlaat u het schip niet op een stormachtig moment voor de welzijnssector?
“Ik stop op het moment dat de minister van Welzijn zijn beleid tijdens een tweede ambtstermijn kan continueren. (Lees Weliswaar 123, pagina 10 ) Dat is voor de sector een enorme meerwaarde. Het geeft mijn opvolger de gelegenheid om op de ingeslagen verder te gaan, op een correctie manier en gedragen door de voorzieningen en de gebruikers. Hij kan de stem van vele duizenden hulpverleners laten horen in het debat over hoe de diverse nieuwe processen ingang zullen vinden.”

Welke uitdagingen ziet u zo opdoemen?
“Om te beginnen de zesde staatshervorming. Wat gaan we doen met de kinderbijslag en het jeugdsanctierecht? De vergrijzing noopt tot duidelijke beslissingen in de ouderenzorg. De Vlaamse Sociale Bescherming moet worden uitgerold, toch ook een veelomvattend dossier. Hoe moet de sector adequaat reageren op de ingezette commercialisering in een markt waar de cliënt op zoek is naar de beste ondersteuning in de jeugdhulp, de gehandicaptensector en zeker ook in de kinderopvang? Hoe laten we de voorzieningen overleven die onder zware economische druk staan en die niet geholpen worden door de demografische ontwikkelingen? Gaat Vlaanderen dat allemaal betalen? Zal de overheid de meerkost aan de gebruiker doorrekenen? In de kinderopvang is de inkomensgerelateerde bijdrage nu al gerealiseerd. Dat is een goeie zaak, net als het decreet voor de kinderopvang, dat met veel institutionele en regelgevende koterij komaf heeft gemaakt. Toch maak ik me zorgen of we wel tijdig een afdoend antwoord kunnen bieden aan de huidige en toekomstige uitdagingen. Hoe realiseren we voldoende buitenschoolse kinderopvang? Wat met de infrastructuursubsidies en de kijk van Europa daarop? Hoe zorgen we voor meer goed bestuur in de social profit? Hoe gaan we om met de omwentelingen in de jeugdhulp? Met al die onzekerheden moet mijn opvolger rekening houden. Er wachten hem met andere woorden boeiende tijden.”

De radicalisering van jongeren is plots actueel, terwijl de jeugdhulp dat probleem toch heeft voelen komen?
“Daarover hebben we met het Vlaams Welzijnsverbond een standpunt geformuleerd. De private jeugdhulpverlening ondervindt radicalisering niet als een acuut probleem. En al zijn er raakpunten, de jeugdzorg wil niet met het probleem vereenzelvigd worden. Het probleem stelt zich uiteraard wel. We bereiden er ons op voor, maar dat gaat moeizaam. We proberen de sociale werkers de taal te leren van moslimjongeren en van jongeren uit andere etnische omgevingen. Maar ik erken dat we bij dit fenomeen achter de feiten aanlopen. De welzijnssector is een witte sector waarin personen met een migratieachtergrond minder vlot de weg naar de zorg vinden en waar de hulpverlener, uit welke sector dan ook, een blanke vrouw of man is. Zeker in de gehandicapten- en jeugdhulpsector komen we nauwelijks aan 2% van de werknemers die allochtoon is. Dat is, in vergelijking met andere sectoren, veel minder dan gemiddeld. Laat staan dat het een proportionele afspiegeling van de bevolkingsverdeling is. Dat is een van mijn ontgoochelingen. Ik kaart het diversiteitstekort al tien jaar lang aan bij de overheid. Zouden we toch maar niet eens denken aan quota?”





Welke pluim steekt u op de hoed van het Vlaams Welzijnsverbond?

“Een grote verwezenlijking vind ik toch de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap. Dat is niet alleen onze verdienste uiteraard, maar aan die kar hebben we hard meegetrokken. Ook op het uitbreidingsbeleid hebben we zwaar gewogen. Met de vakbonden en de verschillende regeringen heeft het Vlaams Welzijnsverbond ook het arbeidsvoorwaardenbeleid tot stand gebracht. We hebben aan de Vlaamse akkoorden de logica toegevoegd om te voorzien in een uitbreidingsbeleid, om een kwaliteitsbeleid te voeren en om de arbeidsvoorwaarden te promoten. Elk van die akkoorden voorzag in extra injecties van 200 miljoen voor de sector, te realiseren in een periode van vier en daarna vijf jaar. Tegelijk hebben we werk gemaakt van de professionalisering van het management en van de sectororganisaties. Vergeleken met twintig jaar geleden hebben we nu heel wat solide social profitorganisaties die de internationale toets kunnen doorstaan. In 2009 hebben we de kaart van de innovatie getrokken, enkele jaren voor er van Flanders’ Care sprake was. En ook voor het vrijwilligerswerk hebben we een lans gebroken. Zonder de belangeloze inzet van de vrijwilliger is er geen welzijnswerk. Die stelling heb ik altijd verdedigd. We hebben met het Verbond bereikt dat voormalig minister van Welzijn Inge Vervotte het decreet op het vrijwilligerswerk heeft geactualiseerd. Ook niet onbelangrijk is dat de sector een gezicht heeft gekregen. Een initiatief als de Dag van de Zorg ondersteunen we met overgave. Je kan geen krant meer openslaan of er staat wel een verhaal uit de sector in. Dat was ooit anders. De sector heeft daardoor ook aan politiek belang gewonnen. Ondertussen is de welzijnssector goed voor ruim 20% van de Vlaamse begroting. ”

Zitten er bij die verwezenlijkingen niet een aantal ontwikkelingen waar jullie aanvankelijk weigerachtig tegenover stonden?
“Zeker. Twintig jaar geleden dachten we in de klassieke termen van
'residentiële, semi-residentiële, mobiele of ambulante voorzieningen' en haalden we daarvoor het onderste uit de kan. We reageerden te vaak als de sector waarvoor het nooit genoeg was! In de innovatiebeweging hebben we beseft dat we anders moesten gaan nadenken. Bijvoorbeeld op vlak van technologie, wooninrichting en infrastructuur, inclusief wonen en aanpasbaar bouwen. Dat kwam allemaal mee in beeld toen we ten gronde begonnen na te denken over het voorkomen van wachtlijsten. De klik kwam er ook bij het organiseren van preventieve initiatieven en het loslaten van het traditionele instellingsdenken. We hebben die omslag wel gemaakt. Dat heeft ons het vertrouwen van de overheid in de hulpverleners opgeleverd. De overheid treedt lichtjes terug, terwijl ze ons responsabiliseert om de hulpverlening met al onze deskundigheid zelf te organiseren. Dat is een belangrijk gebaar waarvoor ik de laatste ministers van Welzijn dankbaar ben.”

"De welzijnssector is een witte sector waarin personen met een migratieachtergrond niet zo makkelijk de weg naar de zorg vindt en omdat de hulpverlener een blanke vrouw of man is. Zouden we toch maar niet eens denken aan quota?”


Reageren jullie niet te krampachtig op de commercialisering in de sector, die hoe dan ook niet tegen te houden is?
“We proberen niet in een kramp te schieten, maar makkelijk is het niet, dat geef ik toe. Toen we als Vlaams Welzijnsverbond in 2009 tien jaar bestonden hebben we met een charter de commercialisering een halt willen toeroepen. Wij wilden werken in een non-profitcontext. En als ondernemers in welzijn willen we dat blijven doen op basis van financiële belangenloosheid. Wij pleiten dus voor vzw’s of coöperatieven. Daar staan we nog steeds achter, maar we weten dat bepaalde delen van onze markt interessant zijn voor commerciële partners. In de ouderenzorg en in de kinderopvang is dat uitdrukkelijk het geval. We zullen een modus vivendi moeten vinden de komende jaren. Dat klopt. Maar ik ben blij dat ik dát debat niet meer moet aanvatten. Ik ben een te grote voorstander van de not-for-profitsector. Riante winstuitkeringen aan de aandeelhouder passen niet in de zorgcontext!”