gezondheid

Doe normaal en ga met mate digitaal

Tom Van Daele over e-health en geestelijke gezondheidszorg
16.03.2017
Foto's
Jan Locus

Op papier brengt technologie overal en altijd woeste veranderingen teweeg. Maar in de praktijk blijkt e-health een genuanceerd verhaal. Dat geldt zeker voor de geestelijke gezondheidszorg, zegt psycholoog en onderzoeker Tom Van Daele (Thomas More en KU Leuven).

Onze toekomst staat of valt met de manier waarop we technologie een plaats zullen geven in de economie, in ons persoonlijk leven en ook in de welzijnszorg. Al wie de ontwikkelingen van nabij volgt, wordt om de oren geslagen met opzienbarende toepassingen. Met de regelmaat van de klok wordt er een gamechanger aangekondigd. En, in het kielzog van de taxi-app Über, lijkt elk deel van onze wereld klaar voor een disruptieve verandering. Wat als morgen wachtlijsten, krappe begrotingen en personeelstekorten zomaar opgelost kunnen worden door een sublieme app of tool? Zo’n vaart zal het zeker niet lopen, zegt psycholoog en onderzoeker Tom Van Daele. Hij spitst zich toe op de geestelijke gezondheidszorg, een sector die zich niet makkelijk laat vatten in de wilde toekomstscenario’s die in Silicon Valley worden ontworpen.

Van de sofa bij de Freudiaanse psychiater tot het onlinedagboek: de behandeling van psychologische problemen heeft in de loop van de afgelopen decennia heel andere vormen aangenomen. Ter ondersteuning van een behandeling bij depressie kan je vandaag bijvoorbeeld onlinetherapie volgen. Zo biedt de officiële gezondheidszorg in Groot-Brittannië (NHS) de digitale cognitieve gedragstherapie Beating the blues aan, bedoeld voor mensen die lijden aan depressie of angst. Nadenken over de impact van technologie op de geestelijke gezondheidszorg is in Vlaanderen nog steeds pionierswerk.

“Er zit heel veel slagkracht in de sector om te vertrekken van de eigen visie.”

Op 6 februari jongstleden werd in Mechelen de eerste eMEN-conferentie georganiseerd, afgesloten door minister Jo Vandeurzen. E-mental health is het op grote schaal toepassen van digitale technologie in de geestelijke gezondheidszorg. Het wordt voorgesteld als een deel van de oplossing om, bij een toenemende vraag, de geestelijke gezondheidzorg toegankelijk, betaalbaar en kwaliteitsvol te houden. “We kennen de aspecten van de vernieuwing nog niet goed genoeg”, zegt Tom Van Daele: “Die studiedag was vooral bedoeld om te tonen wat er mogelijk is. Maar we hebben ook tijd gemaakt voor de deontologische en ethische vragen die met e-health samenhangen. In het algemeen wordt daar eigenlijk vandaag te weinig aandacht aan besteed.”

Volgt de technologie de noden van de geestelijke gezondheidszorg? Of werkt het andersom: wordt het technologische aanbod ingepast in de zorg?

“Mijn onderzoek vertrekt in elk geval van de geestelijke gezondheidszorg zelf. Ik beschouw die niet als het lijdend voorwerp van digitale toepassingen. De technologisering in de sector begint vandaag echt vorm te krijgen. Het is daarbij belangrijk dat de stem van de professionals en de eindgebruikers gehoord wordt.”

Volgens u is dat minder vanzelfsprekend dan het lijkt?

“Ja, er bestaat een onweerstaanbare drang in de technologische wereld om niet verder te bouwen op de ‘analoge’ verworvenheden, op reguliere praktijken en inzichten. De neiging is er om alles radicaal te willen veranderen. In sommige sectoren zal dat zeker werken, maar ik ben er heilig van overtuigd dat het niet de juiste aanpak is in de geestelijke gezondheidszorg. Het is namelijk een in beginsel niet commerciële sector waar het menselijke contact vooropstaat. Ik beschouw het als mijn missie om de technologie een plaats te geven, en tegelijk te waken over een duurzame en zinvolle invulling.”

Je kan vandaag internationaal al een groot aantal digitale toepassingen vinden in de geestelijke gezondheidszorg, zoals onlineplatformen. Heeft de sector greep op de ontwikkelingen?

“Vooraleer je bruikbare technologie hebt, moet ze afgestemd zijn op de lokale noden en cultuur, en moet je de taal hanteren van de gebruikers. Er wordt heel veel ontwikkeld, maar op dit moment weinig in Vlaanderen. Daardoor ligt de regie van de ontwikkeling op dit moment nog sterk bij de sector zelf. Een app als Über kan klassieke taxi’s vervangen, omdat het om een laagdrempelig platform gaat. Maar in de geestelijke gezondheidszorg heb je taal nodig en moet je meer afstemmen.”

Bestaan er best practices? Hoe kom je bijvoorbeeld te weten dat de technologie echt werkt?

“Als ik vandaag vormingen geef aan therapeuten, dan moet ik ze vaak teleurstellen. Ze zijn heel gemotiveerd bij het begin van mijn praatje, wanneer ik hen vertel welke technologie er wereldwijd al is ontwikkeld. Maar er is dus weinig dat we in Vlaanderen kunnen gebruiken, mee omwille van de taal. We weten dat die technologie werkt, als je haar zinvol en onderbouwd inzet. Sinds eind jaren negentig zijn er studies die dat bevestigen. Neem nu een onlineplatform waar een therapeut en een cliënt met elkaar communiceren. Als je dat goed bedenkt en conceptualiseert, kan het platform een werkzaamheid behalen die in lijn ligt van de klassieke hulpverlening, face to face. Er zijn ook voorbeelden van zelfhulpprogramma’s met begeleiding, autonoom of met een occasioneel digitaal contact met een psycholoog. In Nederland is er bijvoorbeeld een langlopend programma, Kleur je leven genaamd, dat focust op milde tot matige depressieve klachten. Ook hier kan je resultaten halen die vergelijkbaar zijn met de klassieke hulpverlening, op voorwaarde dat je vrijwillig instapt en bereid bent om je te engageren. Eigenlijk is er werkzaamheid in het hele spectrum, van de zelfhulp tot de therapie.”

Druist dat niet in tegen onze gewoonten? Therapie beleef je toch met ‘echte’ mensen, niet voor een scherm?

“Het lijkt inderdaad alsof de authenticiteit van het therapeutische contact wordt weggetrokken door de technologie. Maar zowel onderzoek als de persoonlijke ervaringen van therapeuten tonen aan dat het echt werkt. Als je de tool gebruikt om tijd of ruimte te overbruggen, kan je echt nog betekenisvolle contacten hebben en een therapeutische relatie opbouwen. Dat is ook niet zo vreemd, want de technologie faciliteert de therapie, ze vervangt de therapie niet.”

Hoe heeft die e-mental health zich ontwikkeld?

“Begin jaren 2000 waren de technologische mogelijkheden nog beperkt. Initieel is er sterk gefocust op het vinden van technologische toepassingen die de klassieke therapie nabootsen. Als je kijkt naar de landen die toen het voortouw hebben genomen, dan valt de rol van Australië op. Dat land heeft de krijtlijnen voor e-mental health getekend. In Europa zijn de tools voor e-mental health vooral in Nederland en Groot-Brittannië sterk uitgebouwd. Maar ik ken een professor die van Australië terug naar Nederland is verhuisd, en die voelt zich alsof hij weer in het stenen tijdperk is beland. (lacht) In Europa hebben we weinig visie, worden de tools niet intensief gebruikt en vooral star geïmplementeerd, in functie van het halen van targets. In Nederland legt men quota op. Ze streven daar naar 25% contacten online.”

Wat heeft Australië dat Silicon Valley niet heeft?

“De Australiërs zijn vertrokken van een reële behoefte. De afstanden in dat land zijn enorm. Een hulpverlener kan bezwaarlijk even een ommetje van 200 kilometer maken om een huisbezoek af te leggen. Het is daar niet evident om van een patiënt te verwachten dat hij twee uur heen en twee uur terug rijdt voor een gesprek van drie kwartier. Die context leent zich er perfect toe om een letterlijke technologische vertaling te maken van de klassieke therapeutische aanpak. Op die manier haal je de praktische drempels weg. Uiteindelijk bleek die therapie op afstand ook echt goed te werken. Australië blijft een van de meer vooruitstrevende landen op dit vlak. De technologie is er zeer goed ingebed in de zorg.”

Bij ons speelt die afstand uiteraard een kleinere rol. Ook bij andere digitale toepassingen krijg je daardoor verschillen tussen ons en meer uitgestrekte landen. Maar peilingen wijzen toch ook uit dat wij eerder technofoob zijn als je ons vergelijkt met pakweg Groot-Brittannië. Heeft ons milde wantrouwen tegenover technologie een effect op het gebruik en de ontwikkeling van e-mental health?

“Mijn onderzoek gaat niet over het een-op-een vertalen van klassieke therapie in technologie. Er is zeker nog ruimte bij ons voor de letterlijke vertaling. Maar ik kijk vooral naar de manier waarop je technologie kan gebruiken ter verrijking van de therapie. De modieuze term hiervoor is blended therapy, een mengvorm dus van klassieke hulpverlening en technologische tools. Het meest uitgesproken voorbeeld zijn de wearables: toestellen, zoals een gsm, die je op je lichaam draagt en die een lichaamsfunctie meten. Maar het gaat ook om heel praktische zaken, zoals het elektronisch patiëntendossier dat elke klinisch psycholoog op termijn zal moeten bijhouden. Voor veel klinisch psychologen wordt dat de meest prominente technologie in hun praktijk. Maar als je mij vraagt wat de toekomst brengt, dan zie ik een situatie waarin de therapeut op basis van de eigen professionele inzichten, en gestuurd door de wensen van de cliënt, selectief en op bepaalde momenten technologie gebruikt."

Probeer dat eens zo concreet mogelijk te beschrijven?

“Als je iemand met depressieve klachten wil helpen dan zal je bijvoorbeeld tussen de sessies door de cliënt een applicatie laten gebruiken om informatie bij te houden. De cliënt zou ook achtergrondinformatie over de therapie semi-interactief kunnen vergaren via apps of video’s. In een later stadium, als je aan verandering of herstel werkt, kan je aan gedragsactivatie doen. Als de cliënt het aanvaardt om een wearable te dragen, zal hij zicht krijgen op zijn fysieke activiteit. Zo kan je ook hartritmevariabiliteit meten, zodat je veerkracht en draagkracht volgt. Die data mag je dan niet gebruiken als een objectieve manier om te meten hoe de cliënt zich voelt, maar als een startpunt in het therapeutische gesprek over zijn algemene toestand. In essentie komt dat neer op het doorbreken van de vier muren van de praktijk waar de cliënt een keer per week in een artificiële context zijn leven weer op de rails probeert te krijgen. Het kan gunstig zijn om je tijdens zo’n sessie af te sluiten van technologie. Maar alle andere uren van de week staat de cliënt er alleen voor. Op dit moment is het ook zo dat er zoveel informatie vrij toegankelijk op het net staat dat het mee de verantwoordelijkheid van de zorgverlener is geworden om de cliënt naar de juiste informatie te leiden.”

Je probeert aan te sturen op technologie als natuurlijke verlenging van de therapie. In hoeverre is dat toekomstbeeld gedragen?

“Het is de richting van het onderzoek. En we hebben onderzoeksresultaten die aantonen dat technologie tot betere, snellere, sterkere resultaten kan leiden. Er liggen mogelijkheden open. Er worden veel kansen tot herstel niet benut. Ik ga er wel van uit dat wat ik nu zeg in zijn totaliteit nog niet is gedragen door de geestelijke gezondheidszorg. Ik denk dat men de urgentie inziet om alternatieven te exploreren. Maar je mag ook niet vergeten dat er bij ons vandaag eigenlijk nog niet al te veel toepassingen zijn. Technofobe mensen heb je overal, ook in de geestelijke gezondheidszorg. Maar dat is het punt niet. Sommigen stellen zich de terechte vraag of die technologie wel moet tijdens een therapeutische sessie tussen vier muren. Zij staan zeker niet noodzakelijk afkerig tegen het inzetten van technologie als verrijking. Maar het gaat traag. We weten al twintig jaar dat technologie werkt, maar in Vlaanderen komt het nauwelijks van de grond. Ontwikkeling is nieuw en spannend. Implementatie is geen vanzelfsprekendheid. Er zijn wel positieve signalen, zoals de oproep van federaal minister van Volksgezondheid Maggie De Block voor pilootprojecten met gezondheidsapps en mobiele toestellen. Iedereen die in de zorgsector werkt, kan een voorstel indienen. Voor een aandoening als diabetes is die oproep zeer geschikt, maar voor de geestelijke gezondheidszorg komt ze wellicht te vroeg omdat er geen mature applicaties voorhanden zijn.”

Het bewustzijn groeit dus?

“Zeker in het werkveld. Therapeuten zijn geïnteresseerd, maar we hebben die mature applicaties nog niet. Wat heb je aan een Engelse app als je cliënten Nederlands spreken? Anderzijds moeten we ook veel meer gebruiken wat er nu al is. Je kan je smartphone ook als dictafoon gebruiken of als klok. Zo basaal is het nog vandaag. Tegelijk past het ook in de opvatting dat technologie geen doel op zich mag zijn en functioneel moet worden ingezet. Je hebt zo’n dure app niet altijd nodig.”

En de cliënten zelf?

“Er wordt te snel gezegd dat de mensen er niet mee overweg kunnen. Het imec publiceert een jaarlijkse digimeter die het bezit en gebruik van mediatechnologie bij Vlamingen in kaart brengt. De feiten zijn verrassend. Uit die peiling blijkt bijvoorbeeld dat 65-plussers hun tablet dubbel zo vaak gebruiken als twintigers. De drempel ligt dus minder hoog dan je denkt. Socio-economische status en achtergrond zijn meer doorslaggevend dan leeftijd bij verschillen in het gebruik van technologie. Het biedt ook een kans. Als je meer mensen technologie op een goeie manier kan laten gebruiken in hun therapie, komt er meer klassieke therapie vrij voor mensen die op een conventionele manier moeten worden geholpen.”

Het is toch wel frappant om te merken hoe sterk de soms blinde euforie rond technologische vooruitgang in contrast staat met de nuchterheid van jouw betoog.

“We staren ons blind op wat technologie in andere sectoren heeft gedaan en we onderschatten het eigene van de geestelijke gezondheidszorg. Therapie staat of valt met taal. Oké, je kan alles meten, maar vervolgens moet je erover praten. En, nogmaals, grote internationale bedrijven staan niet te trappelen om dure investeringen te doen in een piepkleine markt als Vlaanderen.”

Waarom leeft dan het idee dat geestelijke gezondheidszorg de volgende sector is die door technologie zal worden veroverd?

“De geestelijke gezondheidszorg is het kleine broertje van de gezondheidszorg, met 10% van de budgetten. De bijdrage van technologie aan reguliere gezondheidszorg is tastbaar, onmiddellijk en groot. IT’ers of ingenieurs hebben vaak weinig voeling met de sector die ze revolutioneren. Neem nu de wearables die worden gebruikt bij de preventie van burn-out. Als je daarover met technici spreekt, hoor je vaak de bewering dat we nu eindelijk objectief kunnen meten of iemand stress heeft. Het lijkt dan alsof, dankzij de technologie, psychologische problemen eindelijk gereduceerd kunnen worden tot hun essentie: de fysiologie. Je hoeft niet meer aan introspectie te doen, want de cijfers vertellen het volledige verhaal. Dat werkt uiteraard vaak in de geneeskunde, maar het is enorm kort door de bocht om die methode door te trekken naar geestelijke gezondheidszorg. Dat reële spanningsveld kleurt het verhaal. Mijn ambitie is om technologie goed te gebruiken in geestelijke gezondheidszorg en tegelijkertijd merk ik dat ik zeer vaak tegengas moet geven.”

Hoe kan je dan de beschikbare middelen gebruiken om iets wezenlijks te realiseren?

“Er is veel geld voor technologie. Er is veel minder geld voor geestelijke gezondheidszorg. Je moet dus een stuk meegaan in het verhaal. Maar je moet een delicate afweging maken. Voor het eerst is er op sommige punten geld voor geestelijke gezondheidszorg net omdat er budgetten voor technologie ontstaan. Ten dele vanuit het onrealistische optimisme van de technologiesector dat er gigantische efficiëntiewinsten te boeken zijn als je zaken objectief aanpakt. Ik geloof echt dat we betere hulpverlening kunnen bieden met behulp van technologie. Maar het lijkt me heel moeilijk om die winst af te meten in uitgespaard geld. Tenzij je de delicate afweging doet om gezondheidseconomische evaluaties te maken. Als je dankzij de inzet van technologie mensen sneller kan helpen, zal je meer mensen kunnen helpen. En als je de zorg kan optimaliseren en minder brandjes moet blussen, dan zal je mensen weerbaarder en gelukkiger maken. De vraag is of je daar een bedrag op moet plakken en of dat resultaat een economische return is. Ik ben ervan overtuigd dat op het einde van de rit de geestelijke gezondheidzorg tevreden zal zijn met wat ze uit de technologische hausse kunnen halen. Ik weet niet of de technologiesector tevreden zal zijn met hun resultaat als ik hun businessmodellen zie.”

In hoeverre bestaat er een reële dreiging op commercialisering van de zorg door de technologische innovatie?

“Onze geestelijke gezondheidszorg is nog altijd sterk residentieel, geïnstitutionaliseerd en niet commercieel. De centra geestelijke gezondheidszorg zijn momenteel in eigen beheer een cliëntenportaal aan het ontwikkelen. De commercie krijgt weinig voeten aan de grond. De verankering van de non-profit stelt me ook enigszins gerust. Er zit nog heel veel slagkracht in de sector om te vertrekken van de eigen voorwaarden en de eigen visie. Als we geen beroep doen op een bedrijf dat virtual reality exposure therapie ontwikkelt om vliegangst te behandelen, dan dienen we de therapie wel op de conventionele manier toe. Misschien duurt die dan iets langer, maar dat is dan maar zo. Externe partijen zullen de sector niet dicteren welke technologie er moet worden gebruikt. Het enige reële risico dat ik zelf zie, is dat meetresultaten die je in functie doet van de therapie, gebruikt worden als indicatoren van succes, met bijhorende efficiëntie- en kostengevolgen. Om nog te zwijgen van de verkeerde beleidsbeslissingen die daarvan het gevolg kunnen zijn. Dan zou je therapeuten gaan straffen omdat ze niet de juiste resultaten behalen. Die pogingen tot uniformering en verkeerd monitoren moeten we vermijden.”